De problemen met het onderzoek van de commissie-Stolker: nieuw onderzoek nodig

9 minuten

read

Vorige week verscheen het rapport van de commissie-Stolker naar mijn klokkenluidersmelding. Volgens de commissie is er van de misstand die ik meldde geen sprake: inperking van de academische vrijheid in het onderzoek en onderwijs aan de sociale wetenschappen wegens het oprukkende woke-gedachtengoed.

Er zijn echter een aantal forse problemen met dit onderzoek, waardoor de commissie deze conclusie eigenlijk niet kan trekken. Dat zegt ook Iris Breetvelt. Zij was 35 jaar lang onderwijsonderzoeker aan het Kohnstamm Instituut van de UvA, en was 10 jaar lang lid van de medezeggenschap van de UvA. Na haar pensionering was ze nog twee jaar actief in de sectorraad WO&O van de Algemene Onderwijsbond. Zij weet dus waar ze het over heeft. Ze schrijft in een reactie op Folia.nl:

Reactie Iris Breetvelt op het onderzoek van de commissie-Stolker
Uit paragraaf 1.1 en 1.3 in combinatie met het onderzoeksprotocol (p.69) blijkt dat de commissie het onderzoek heeft uitgevoerd conform de werkwijze zoals die haar in de onderzoeksopzet door het CvB was opgedragen. De onafhankelijke en deskundige commissie behoort toch zelf de onderzoeksopzet te bepalen en niet opgedragen te krijgen door de bestuurder als belanghebbende partij, c.q. werkgever van melder? Over academische vrijheid gesproken.

Opmerkelijk is dat in het profiel dat van de melder wordt gegeven (p.18) over zijn wetenschappelijke publicaties co-auteurschap nadrukkelijk wordt vermeld en inzake de recent verschenen theoretische artikelen van melder en Bergstra over gender identity geattendeerd wordt op onduidelijkheid van publicatiemedium. Ondanks deze recente artikelen wordt melder bij monde van collega-wetenschappers als wetenschappelijk niet gekwalificeerd inzake gendervraagstukken neergezet (p.21).

In de Volkskrant dd.21/06/2023 had collega en uhd Bonjour hem als niet gepromoveerde docent ook al weggezet als niet meetellend in de wetenschap. Met het inperken van melders expertise zodat bepaalde beweringen van hem daarbuiten vallen, komt melders aanspraak op academische vrijheid in geding. De spanning tussen academische vrijheid en academische gemeenschap, treffend verwoord op p.55 van het rapport, manifesteert zich hier. Maar ongeacht rigide onderzoeks- en publicatienormen geldt voor melder als docent geen onderzoekstaak en wel academische vrijheid wat betreft zijn onderwijs. Door de nodige publicaties tot stand te hebben gebracht buiten zijn betaalde arbeidstijd, bewijst hij zijn vakkundigheid en maakt hij aanspraak op academische vrijheid.

Blijkens het gepubliceerde onderzoek naar de klokkenluidersmelding is nauwelijks feitelijk gedrag, maar vooral (sociaal wenselijke) perceptie van gedrag bij ISW vastgesteld (p.22). Volstaat dat om een klokkenluidersmelding over deze vermeende misstand te beoordelen als basis voor (on)gegrond verklaring ervan? Volgens Dierx & Van Eijbergen (Bescherming Klokkenluiders schiet ernstig tekort. NJB 2021/1576) ontbreekt het aan criteria voor het (intern)onderzoek naar een klokkenluidersmelding.

Ook emeritus-hoogleraar Jan Bergstra (informatica) heeft zich op de website van Folia kritisch uitgelaten over het rapport van de commissie-Stolker. Hij wijst erop dat het rapport te weinig aandacht heeft voor de inhoudelijke kant van mijn wetenschappelijke werk over gender, en de wijze waarop ik daardoor op de UvA ben uitgesloten en geïsoleerd. Volgens hem heeft de commisssie-Stolker in het onderzoek onderschat hoe de academische vrijheid in mijn situatie onder druk is komen te staan:

Reactie Jan Bergstra op het onderzoek van de commissie-Stolker
Van belang was toch geweest een scherpere omlijning te geven van waar de grenzen inzake het debat over gendertheorie liggen op de UvA. Dit was nodig geweest omdat sommige studenten en stafleden van mening waren dat Buijs in zijn tekst in Folia een relevante grens overschreed.

Het rapport levert zelf een voorbeeld van de problematiek die hier aan de orde is, te weten de institutioneel gelegitimeerde inperking van academische vrijheid. Men stelt dat na de onjuiste aanpak van ‘de studenten’ ISW, die op Instagram een trigger warning plaatsten over Buijs naar aanleiding van diens tekst in Folia, tot ze zelf inzagen dat hun handelen onwenselijk was, waarna ze hun handelen in een petitie ‘verbeterden’, maar feitelijk niks aanpasten.

In die petitie staat dat ‘A scientific debate about the validity of non-binarity is dismissive and most importantly harmful’. Deze formulering bevat naar mijn mening een wens – of zelfs een eis – tot inperking van de academische vrijheid en overschrijdt daarmee een grens. Waar anders binnen de UvA dan in de context van ISW zou zo’n debat over het begrip ‘gender’ moeten worden gevoerd? Of wil men voor een debat over fundamentele maatschappelijke concepten liever naar de informatica verwijzen, of dat alleen aan de filosofie overlaten? Ik meen dat vanuit het management van ISW actief het isoleren en buitensluiten van Laurens Buijs is nagestreefd. Dat Buijs dat punt bij de rechter niet hard heeft weten te maken betekent niet dat het niet hard is. Het aspect van isoleren en uitsluiten komt in het rapport onvoldoende aan de orde.

Dat de teksten van Buijs in Folia, en daaraan voorafgaand op diens site, evenals de opiniebijdragen van Sarah Bracke en Jan Willem Duyvendak die daar in de media snel op volgden, geen onderdeel uitmaken van de geraadpleegde bronnen van het rapport, geeft het geheel een grote mate van afstandelijkheid. Er is ook geen verwijzing naar een tekst waarin een definitie van ‘non-binary’ staat, noch naar enige andere tekst over gendertheorie, wat voor een wetenschappelijke analyse van de kwestie toch van belang zou moeten zijn. Het is alsof de details er niet toe zouden doen. Maar daar gaat het wel degelijk om!

Ik meen dat het de taak van de Faculteit Maatschappij & Gedrag was geweest om een inhoudelijk debat te organiseren inzake de onwelgevallige standpunten van Buijs ten aanzien van gendertheorie en dat het rapport dit gegeven onvoldoende benadrukt. Dat daartoe nauwelijks of geen bereidheid bestond, blijkt bijvoorbeeld uit het stuk van hoogleraar Sarah Bracke in de Groene Amsterdammer waarin ze een kritische discussie over het concept ‘gender’ vergelijkt met het bespreken of de wereld nu wel of niet plat is. Een dusdanige vergelijking maakt voldoende duidelijk dat men deze discussie niet noodzakelijk acht. Of ziet Bracke de noodzaak om over de bolvorm van de aarde een discussie te beginnen?

Het behoeden van de academische vrijheid vergt niet alleen het formuleren van algemene principes, het betreft ook het scheppen van ruimte in omstandigheden waar krachten optreden die doelgericht willen verhinderen dat zulke ruimte ontstaat. De commissie heeft onvoldoende oog voor de moeite die het kan kosten om aan zulke krachten weerstand te bieden.

De problemen met het onderzoek van de commissie-Stolker op een rij:

  • De commissie-Stolker heeft het onderzoeksontwerp niet zelfgemaakt, maar slechts het ontwerp uitgevoerd dat door het College van Bestuur is opgesteld, terwijl het CvB een belanghebbende in deze kwestie is.
  • De commissie-Stolker is betaald door het College van Bestuur en de leden zijn geworven uit het warme netwerk van het bestuur zonder inspraakmogelijkheid van de klokkenluider, terwijl het CvB een belanghebbende in deze kwestie is.
  • De commissie-Stolker heeft het concept ‘wokeness’ als gevaar voor academische vrijheid onvoldoende wetenschappelijk uitgewerkt en aan de uitgebreide nationale en internationale vakliteratuur gehangen.
  • De commissie-Stolker heeft qua dataverzameling hoofdzakelijk gebruik gemaakt van kwalitatieve interviews en dan met name groepsgesprekken, waarbij de kans op sociale wenselijkheid groot is.
  • De commissie-Stolker heeft geen gebruik gemaakt van mixed methods, noodzakelijk voor triangulatie van de resultaten, met name als onderzoek wordt gedaan in een instituut met een stevige angstcultuur dat op het moment van onderzoek onderwerp is van een nationale mediastorm.
  • De commissie-Stolker heeft in interviews geen opsporingsmethode gehanteerd of kritische gesprekstechnieken geïmplementeerd: er zijn geen mensen aan de tand gevoeld, er zijn slechts vrijblijvende (groeps)gesprekken gevoerd.
  • De commissie-Stolker heeft allerlei voor de hand liggende databronnen niet aangeboord (opgenomen colleges, sociale media, mails, correspondentie, vergadernotulen, studentevaluaties, personeelsdossiers, beleidsdocumenten, etc,).
  • De commissie-Stolker heeft geen afdelingsbrede survey uitgezet over de organisatiecultuur en academische vrijheid, terwijl dat de meest betrouwbare manier is om anonieme data op te halen over de gevoelige zaken die in de klokkenluidersmelding aan bod kwamen.
  • De commissie-Stolker heeft zich niet kritisch verhouden tot de zondebokdynamiek die altijd optreedt rondom een klokkenluider, en heeft het narratief dat de problemen op de UvA niet kwamen door het instituut maar door mij als melder zowel in het rapport als in de berichtgeving over het rapport kritiekloos overgenomen.
  • De commissie-Stolker heeft concrete misstanden die ik in mijn melding noemde niet nader onderzocht (met name de problemen in het bestuur van de afdeling Sociologie en de problemen in het Gender & Sexuality-netwerk van de UvA).
  • De commissie-Stolker heeft onvoldoende aandacht gehad voor de wijze waarop ik ben beknot in mijn academische vrijheid als gevolg van mijn klokkenluidersmelding, en het stuk op de website van Folia dat daarop volgde.
  • De commissie-Stolker reflecteert onvoldoende op de waarde en de beperkingen van de gevonden data, en doet daarom grote claims die het op basis van de beschikbare data niet waar kan maken (zoals dat er geen misstanden zijn, en dat mijn melding dus ongegrond is).

Ik heb de afgelopen maanden op drie verschillende momenten nog gedurende het onderzoek een uitgebreide brief gestuurd aan de commissie-Stolker om deze zorgen te uiten (19 april, 16 juni en 26 juni). Ik heb op deze brieven nooit een antwoord ontvangen.

Omdat het onderzoek van de commissie-Stolker tekort schiet, heb ik op grond van artikel 6 lid 1 onder a in samenhang met artikel 4 lid 1 van de klokkenluidersregeling van de Universiteit van Amsterdam besloten om mij te wenden tot het Huis voor Klokkenluiders te Den Haag. Ik heb het Huis verzocht een nieuw misstandenonderzoek te starten, waarbij ik als klokkenluider heb aangegeven dat mijn melding inbreuken op het Unierecht en misstanden van maatschappelijk belang betreft.

Het onderzoeksteam van het Huis voor Klokkenluiders heeft bevoegdheden die de commissie-Stolker niet had:

  • Er wordt een eigen onderzoeksontwerp gekozen, onafhankelijk van het College van Bestuur.
  • Het onderzoeksteam zal niet betaald worden door de UvA.
  • Collega’s kunnen verplicht worden opgeroepen voor interviews.
  • De UvA kan gedwongen worden relevante interne stukken openbaar te maken.

Ik zal het Huis voor Klokkenluiders tevens verzoeken een bejegeningsonderzoek te starten, om de wijze waarop de UvA mij als klokkenluider heeft behandeld nader te onderzoeken.

Ontdek meer van Laurens Buijs

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder