De problemen met het vonnis in kort geding om klokkenluidersbescherming

Op 31 mei deed de rechter uitspraak in het kort geding dat ik tegen de UvA aanspande. Het vonnis was helaas niet afgewogen, en nam eenzijdig de positie van de UvA over. In dit blog wil ik graag de problemen met het vonnis uiteenzetten. Ik heb in grote lijnen drie kritiekpunten, die hieronder uiteen worden gezet: 1) het feitenrelaas is eenzijdig, 2) oorzaak en gevolg van de escalaties worden omgedraaid, 3) de aanvallen op mijn wetenschappelijk werk worden niet als probleem gezien.

1. Het “feitenrelaas” is eenzijdig en neemt alleen het UvA-perspectief mee

Het vonnis begint vrijwel direct met de ‘feiten’ (kopje 2). Maar in dit feitenrelaas is mijn perspectief op de feiten voor een groot deel niet meegenomen. Ik heb de rechter namelijk niets verteld over wat er gebeurde voordat ik klokkenluider werd. Daar heb ik in de dagvaarding en tijdens de zitting geen informatie over gegeven. Dat komt omdat het kort geding daar helemaal niet over ging. Ik had het kort geding aangespannen omdat ik vind dat ik door de UvA benadeeld ben als klokkenluider. Toch gaat het ‘feitenrelaas’ grotendeels over de tijd vóórdat ik klokkenluider werd.

De rechter is meegegaan met de strategie van de UvA. De UvA is in het verweer en tijdens de zitting zo min mogelijk ingegaan op mijn tijd als klokkenluider. Hun strategie was om het niet op de inhoud maar op de persoon te spelen. De UvA heeft mij neergezet als een ontspoord persoon, geen slachtoffer maar dader. Ook probeerde de UvA twijfel te zaaien over de vraag of ik überhaupt wel klokkenluider ben. Daarom was het belang van de UvA om de rechter allerlei informatie te geven van vóór de tijd dat ik klokkenluider werd. Ze schetsen het beeld van iemand die zelf vooral veel ophef maakte en onveiligheid creëerde. Zo wilde de UvA de aandacht afleiden van waar ik de klok over luidde en welke steken de UvA toen heeft laten vallen: de spotlight moest staan op mij en mijn handelen, en niet op woke en de institutionele misstanden die tot de val van de academische vrijheid leiden.

Dat betekent dat de ‘feiten’ zoals gesteld onder 2.1 t/m 2.20 eenzijdig het perspectief van de UvA zijn, die de rechter heeft overgenomen zonder mijn perspectief mee te nemen. Wat reacties van mij op deze punten:

  • Onder 2.2 wordt verwezen naar een Facebookpost van mij over Corona waarin ik verwijs naar de Tweede Wereldoorlog. Deze post en de consternatie die daarop volgde op de UvA, wordt niet juist beschreven. Het is ten eerste belangrijk om te benadrukken dat deze post als hoofdonderwerp had om mij uit te spreken tegen extreemrechtse geluiden in het coronadebat. Het is dus geen post waarin ik een extreemrechtse positie inneem of verdedig, juist niet, terwijl de post zo wel vaak is neergezet op de UvA. De standpunten die ik in die post inneem, heb ik niet alleen in dezelfde post maar ook in eerdere en latere blogs zorgvuldig onderbouwd met argumenten en met wetenschappelijke literatuur.
  • Deze post is een eigen leven gaan leiden op de UvA. De post en mijn standpunten erin zijn oneigenlijk geframed als extreemrechts en een voorbeeld van Holocaustontkenning. Als gevolg hiervan heb ik een functie verloren bij de summer schools, zonder dat de directeur openstond voor gesprek. Ook heb ik een waarschuwing gekregen van twee leidinggevenden die nooit hebben gevraagd naar mijn standpunt en mijn wetenschappelijk werk, maar die slechts eenzijdig hebben gesanctioneerd op zeer intimiderende en grensoverschrijdende wijze die ik als ronduit traumatiserend heb ervaren. De wijze waarop er op de UvA met deze post is omgegaan, is tekenend voor de wijze waarop moraliteit, sociale wenselijkheid en strijd het steeds winnen van academische vrijheid, argumenten en dialoog.
  • Vanwege de hetze die rondom deze post is ontstaan, heb ik op 22 augustus 2022 de decaan van de faculteit gecontacteerd. Zij nodigde mij uit voor gesprek. Ik kreeg van haar toen voor het eerst de gelegenheid tekst en uitleg te geven over de Facebookpost. Het oordeel van de decaan was dat ik de post goed kon onderbouwen en dat wat ik daarin zei, op de UvA gewoon gezegd mag worden. De decaan gaf ook aan dat de waarschuwing en spreekverbod dat ik naar aanleiding van de post had gekregen, wat haar betreft onterecht gegeven zijn. Ze gaf aan dat ze wilde dat er een gesprek plaatsvond tussen mij en mijn twee leidinggevenden om het uit te praten, waar de decaan bij aanwezig zou zijn. Dit gesprek heeft nooit plaatsgevonden, wat een belangrijke reden is voor het feit dat de relatie met mijn leidinggevenden de weken en maanden erna verder verslechterd is.
  • Het is belangrijk te vermelden dat de context waarin ik mijn coronakritische uitspraken deed, op de UvA nooit goed begrepen zijn. Zo was er weinig bewustzijn over het feit dat ik een van de initiatiefnemers van De Vierde Golf was. Dit is een links-progressief coronakritisch platform waar veel intellectuelen, wetenschappers, kunstenaars, artsen en activisten zich verenigden om een coronakritisch geluid te formuleren dat juist expliciet afstand nam van ongefundeerde complotclaims, wetenschapsontkenning en rechts-populistische sentimenten. Mijn coronakritische uitspraken heb ik zorgvuldig onderbouwd met het wetenschappelijke werk van bijvoorbeeld Mattias Demet, Jona Walk, Martijntje Smits, Giorgio Agamben, Charles Eisenstein en David Cayley, waarvan ik de meesten inmiddels ook persoonlijk ontmoet en gesproken had. Ik heb mij als coronacriticus altijd expliciet verantwoordelijk gevoeld voor het feit dat ik ook een wetenschappelijk instituut vertegenwoordig, en heb mijn posities ook altijd open verantwoord naar collega’s, bijvoorbeeld op een congres van de Radboud Universiteit op 5 maart 2021 waar ik te gast was, en op een conferentie op de Universiteit Utrecht op 9 maart 2022 die ik mede organiseerde. Vanwege het marginale karakter van mijn wetenschappelijke en linkse coronakritische netwerk, en het feit dat op de UvA onder collega’s ook geen cultuur heerst van nieuwsgierigheid naar ‘dissidente perspectieven’ rondom gevoelige debatten, werden mijn posities op de universiteit snel slecht begrepen en gestigmatiseerd als ‘radicalisering’.
  • Onder 2.3 wordt gesteld dat ik me zou hebben teruggetrokken uit de summer school, alsof dat een vrijwillige keuze was. Ik was daartoe echter genoodzaakt nadat de directeur alle banden met mij had verbroken met de zin “hier scheiden onze wegen”. Ik heb in de weken en maanden erna herhaaldelijke pogingen gedaan tot verzoening en dialoog, maar de directeur was onvermurwbaar en stond niet eens open voor gesprek.
  • Onder 2.4 wordt verwezen naar een vak bij Gender & Sexuality dat ik zou geven, maar dat op het laatst niet door is gegaan. Ook deze situatie wordt niet op de juiste manier geschetst. Er was een docent uitgevallen en er moest met spoed een vervangend vak worden ontwikkeld. Ik was de enige docent die zich had aangemeld met een realistisch plan en met tijd om het op die korte termijn te doen. Enkele weken voor aanvang van het vak werd ik door mijn directeur gevraagd om na werktijd wat met haar te gaan drinken. Zij gaf mij toen in een informele setting aan dat het vak niet doorging, en dat dat kwam door interne haat en nijd bij gender & sexuality, waar – zo vertelde de directeur mij – allerlei beelden over mij leven en verhalen over mij rondgaan. De directeur deed hier vervolgens een boekje over open, waardoor ik allerlei laster en roddels over mij te horen kreeg. De mails van mij die onder 2.4 het gevolg zijn, heb ik gestuurd in reactie op de informatie die ik zo verkregen had over de wijze waarop collega’s achter mijn rug om over mij praten. De directeur heeft later haar excuses aan mij aangeboden over de onprofessionele wijze waarop zij hier gehandeld heeft, en zij toonde zich bewust van het feit dat zijzelf daarmee olie op het vuur heeft gegooid. Daarover staat niets in het vonnis.
  • Het gesprek dat genoemd wordt onder 2.5 was het zeer grensoverschrijdende en agressieve gesprek dat ik hierboven al aanstipte. Ik kreeg in dit gesprek niet eens de gelegenheid wat te zeggen: ik moest zitten en luisteren, zonder kans op weerwoord. Door de enorme intimidatie voelde ik mij aanvankelijk genoodzaakt te buigen en de schuld op me te nemen. Later ben ik gaan beseffen dat ik niet schuldig was, maar dat mijn leidinggevenden in dit gesprek hun boekje ver te buiten zijn gegaan, door mij eenzijdig te bestoken met verwijten, mij geen gelegenheid te geven op een weerwoord, en mij te bestraffen met een onacceptabele sanctie, namelijk een spreekverbod. Zowel de decaan als andere hoge leidinggevenden op de UvA hebben de wijze waarop ik daar toegesproken en gesanctioneerd ben, veroordeeld.
  • De mails en berichten die onder 2.6 en 2.7 genoemd worden, zijn het gevolg van een flinke ruzie die inmiddels was ontstaan en die zoals gezegd was begonnen met grensoverschrijdend en onprofessioneel gedrag van leidinggevenden, waar zij later ook op aangesproken zijn en waar zij (deels) excuses voor hebben gemaakt.
  • Onder 2.9 wordt een voorval dat plaatsvond in mei 2023 (al nadat ik geschorst was dus) onjuist gepresenteerd als iets wat plaatsvond in september 2022. Hierdoor wordt met onjuiste informatie het beeld versterkt dat ik op oorlogspad was.
  • Onder 2.10 wordt een gesprek genoemd met de decaan waarbij eenzijdig naar mijn handelen werd gekeken, en niet naar dat van mijn collega’s. Ik heb consequent aangegeven dat ik open sta voor reflectie op mijn eigen gedrag, maar dat ik wel vind dat dat in de context moet worden gezien van relaties met collega’s en de cultuur in het team.
  • Onder 2.11 wordt geciteerd uit een e-mail die ik schreef aan een van mijn (toenmalige) beste vriendinnen. Zij was tevens collega op de UvA, maar het feit dat zij jarenlang een hartsvriendin van me was, wij net samen door een rouwproces gingen wegens het verlies van een dierbare gemeenschappelijke vriend, en dat ik deze mail scheef nadat ik erachter was gekomen dat ze tegen me had gelogen en achter mijn rug om partij tegen mij koos, is wel de context die nodig is om mijn emoties te begrijpen. Dit was in eerste instantie een mail tussen vrienden, en niet tussen collega’s.
  • Onder 2.12 wordt verwezen naar een gesprek dat ik had met de decaan, waarin ik haar bekritiseerde over het feit dat de enige oplossing die zij voorstelde om met woke extremisme op de UvA om te gaan, dialoog was. Ik heb de decaan uitgelegd dat er met bepaalde geradicaliseerde collega’s helaas geen dialoog meer mogelijk is, omdat zij niet meer open staan voor andere argumenten dan die hun eigen ideologische wereldbeeld bevestigen. Mijn vraag aan de decaan was wat haar oplossing was voor die gevallen, en wat haar plan is om mensen als ik (die het doelwit zijn van aanvallen van die geradicaliseerde collega’s) te beschermen. De decaan had er in de gesprekken die ik hierover voerde met haar steeds een handje van om de verantwoordelijkheid voor het oplossen van dit probleem bij mij te leggen, terwijl ik juist als slachtoffer van continue woke aanvallen bij haar kwam om bescherming te vragen. De UvA lijkt dit alles nu aan te grijpen om het beeld te schetsen dat ik niet open zou staan voor dialoog: de wereld op zijn kop.
  • Dat is dus ook wat bedoeld wordt met 2.13. Ik heb altijd nadrukkelijk open gestaan voor introspectie op mijn eigen rol en ook voor dialoog met zelfs de meest woke collega, zolang de uitsluiting en agressie die ik al zo lang ervaarde maar niet enkel als mijn eigen schuld of verantwoordelijkheid werd gezien en ik ook van leidinggevenden bescherming kreeg tegen aanvallen op mijn inhoudelijke posities en wetenschappelijke werk.
  • Het ‘workplace restoration’ traject waarnaar wordt verwezen onder 2.15, heb ik nooit afgewezen. Ik heb gezegd dat ik er graag aan meewerk, zolang dat maar niet op mij is gericht maar op het hele team. Daarmee ging de decaan niet akkoord: ik werd consequent onterecht als het probleem neergezet, en het traject was dus ook eenzijdig op mij, mijn emoties en mijn gedrag gericht. Daarom heb ik mijn medewerking daaraan ingetrokken.
  • Onder 2.16 is de zin “om te voorkomen dat er op een dag echt doden vallen” uit zijn context gehaald waardoor het lijkt alsof ik hier een bizarre opmerking maak, of dat ik zelfs een dreigement zou uiten. Dit is zeer kwaadaardige framing die door de advocaat van de UvA in het verweer is verwerkt, en die dus door de rechter is overgemomen als ‘feit’, ondanks het feit dat mijn advocaat tijdens de zitting expliciet op deze passage in het verweer heeft gewezen. Ik verwijs met deze zin over “doden vallen” naar prof. Niko Besnier van antropologie, die slachtoffer was van een woke hetze tegen hem, en wiens leven in een nachtmerrie veranderde nadat hij onterecht beschuldigd werd van grensoverschrijdend gedrag. Hij is hierdoor onterecht ontslagen. In een interview met de universiteitskrant vertelde hij dat hij door alle agressie en onrecht overwogen had zelfmoord te plegen. Ik zei de decaan dat het mij verbaasde dat zelfs die situatie geen aanleiding was om actie te ondernemen tegen woke. Ik zei tegen haar dat dat verhaal aanleiding was voor mij om me te melden als klokkenluider, voordat er echt doden vallen. Die zin wordt nu door de UvA gepresenteerd alsof ik mensen met de dood zou hebben bedreigd, en dit wordt door de rechter klakkeloos overgenomen.
  • Onder 2.18 worden citaten gegeven van collega’s uit de Taskforce Diversiteit. Deze taskforce is zeer ideologisch van aard en daar had ik kritiek op. Dat was al maanden een onderwerp van spanning en conflict. Ik heb de directeur van de opleiding herhaaldelijk aangegeven dat interventie van haar nodig was om de giftige sfeer in de taskforce weg te nemen en om de oplopende frustraties glad te strijken. De directeur zei dat ze snapte wat ik bedoelde en beloofde ook in te grijpen, maar heeft dat vervolgens niet gedaan. Als gevolg daarvan zijn er enkele escalaties geweest in de taskforce, waar in dit vonnis eenzijdig en zonder kennis van de context over wordt gerapporteerd. Ook deze gekleurde weergave wordt desondanks als ‘feit’ gepresenteerd.
  • Onder 2.19 wordt gesproken over een klachtenbrief tegen mij die ondertekend is door tien collega’s. Wat niet wordt vermeld is dat zeven van die collega’s mij in het geheel niet kenden: ik had niet alleen nog nooit met hen gewerkt, maar ik had ze zelfs nog nooit gezien of gesproken op het moment dat deze brief werd ingediend. Later begreep ik van een collega dat zij door de directeur van de opleiding onder druk zijn gezet om de brief te ondertekenen. Deze klachtenbrief moet worden gezien als onderdeel van de extreme hetze die tegen mij op gang is gekomen, en waarbij met name geradicaliseerde collega’s van gender & sexuality gecoördineerd handelden in een poging mij eruit te werken. Ik ben niet het eerste slachtoffer van dit soort extreme persoonlijke afrekeningen door de woke harde kern van de UvA.
  • De berichtjes onder 2.20 waren een reactie op een collega die de brief vermeld onder 2.19 had ondertekend, die andere collega’s heeft bestookt met leugens over mij, en die mij herhaaldelijk en zelfs middenin de nacht bestookte met berichtjes op Microsoft Teams. Natuurlijk zijn haar berichtjes hier weggelaten, en wordt alleen mijn reactie getoond.

2. Oorzaak en gevolg worden omgedraaid in het beschrijven van de escalaties

Vanaf 2.20 gaat het feitenrelaas over mijn rol als klokkenluider. Vanaf hier wordt ook mijn perspectief op de zaak hier en daar meegenomen en worden ook feiten vermeld die ik heb ingebracht.

  • Uit de gang van zaken zoals beschreven onder 2.24 en 2.25 blijkt een fors verstoorde verhouding tussen mij en mijn leidinggevende, wat het directe gevolg is van het feit dat de decaan haar afspraak niet is nagekomen om een gesprek tussen ons te faciliteren naar aanleiding van fouten die mijn leidinggevende ook in de ogen van de decaan had gemaakt.
  • Onder 2.28 wordt vermeld dat ik afspraken zou hebben geschonden door mij op sociale media kritisch uit te laten over het bestuur. Maar het bestuur stripte mij zonder aanleiding van al mijn basale arbeidsrechten, sanctioneerde mij eenzijdig en overtrad de klokkenluiderswetgeving door mij geen enkele bescherming te bieden. Toen ik daarover boos werd, werd die boosheid gebruikt om de sanctionering te rechtvaardigen. Het enige podium dat ik had om over dit onrecht te berichten als eenling die door een machtig instituut steeds verder geïsoleerd wordt, was mijn sociale media. De UvA heeft de tweets waarin ik het onrechtmatige handelen van het bestuur aan de kaak stelde steeds geframed als escalaties en schendingen van afspraken, en de rechter gaat daarin mee.
  • De commissie waarover gesproken wordt onder 2.29 werd pas aangesteld na publieke druk en als gevolg van mijn tweets waarin ik de onacceptabele wijze waarop de UvA mij als klokkenluider behandelde, aan de kaak stelde. Aanvankelijk probeerde de UvA mijn melding onderhands en met een ondermaats onderzoeksvoorstel af te handelen, waarbij het woord “onafhankelijke commissie” steeds expliciet vermeden werd, en waarbij de onderzoeksvraag te nauw gedefinieerd was en niet goed aansloot bij de melding die ik had gedaan.
  • Onder 2.30 wordt de absurde claim gedaan dat ik via Twitter extreemrechtse groeperingen naar de UvA zou hebben gestuurd en dat er daardoor een veiligheidsrisico zou zijn ontstaan. In werkelijkheid had ik slechts een oproep gedaan op Twitter tot een protest voor de academische vrijheid, omdat de UvA mijn onderwijs had afgepakt zonder alternatief werk te verzorgen en zonder aan te geven of en wanneer ik mijn vak weer terug zou krijgen. Toen de UvA mij verzocht dit protest af te blazen, heb ik daaraan gehoor gegeven. Ik heb verspreid over enkele dagen meerdere oproepen gedaan op sociale media om niet naar de UvA te komen. Daaraan is door mijn achterban op Twitter gehoor gegeven en dus was er ook geen protest op de campus, laat staan een veiligheidsrisico.
  • Onder 2.31 wordt onjuist de indruk gewekt dat ik de relatie tussen mij en CvB onder druk zou hebben gezet door gedrag op sociale media en door een bijeenkomst te organiseren. Ook dit is weer de omgekeerde wereld. Ik was eind februari juist akkoord gegaan met een mediatontraject. De mediator had zowel de UvA als mij gevraagd te deëscaleren en het respectvolle gesprek te starten. Ik heb me daar telefonisch expliciet aan gecommitteerd bij de mediator. Nog geen twee dagen later besloot de UvA echter om een bijeenkomst over academische vrijheid, die ik in goed overleg met de Faculteit Geesteswetenschappen had georganiseerd, top-down te verbieden, zonder dat daar een goede reden voor was. Ik kreeg hierover een intimiderende en agressieve e-mail van het CvB met een ultimatum. Hiermee overtrad de UvA de afspraken die met waren gemaakt met de mediator om te deëscaleren. Hierdoor ontstond er weer spanning in de onderlinge verhouding en vlamde de discussie intern en in de media weer op.
  • Onder 2.36 is te lezen hoe de UvA de onrust en de escalaties die zij steeds zelf veroorzaakt hebben in mijn schoenen schuiven, en hoe ze dat gebruiken als aanleiding om mij steeds harder te sanctioneren. De rechter gaat kritiekloos mee in deze manipulatietechniek van de UvA.
  • Onder 2.37 wordt een aanval van een collega op mij aangehaald die bol staat van de leugens (ik heb niet geïntimideerd, er is niemand door mij bedreigd, ik ben nooit onaangekondigd naar de campus gegaan met een cameraploeg en zeker niet om collega’s stiekem te filmen). Mijn repliek op dit bericht waarin ik mezelf verdedig wordt nergens genoemd.
  • Onder 2.37 wordt geïnsinueerd dat ik “met draaiende camera” collega’s en studenten heb overvallen op de campus. In werkelijkheid werkte ik al enige maanden mee aan een documentaire over academische vrijheid van Omroep Powned. Waar er gefilmd is op de campus is daarvoor altijd toestemming gevraagd en gegeven door het Maagdenhuis.
  • Onder 2.38 en 2.39 worden berichten van mij genoemd zonder erbij te vermelden dat die zijn geschreven als reactie op het feit dat de UvA een nationale heksenjacht op mij had ontketend die mij in grote onveiligheid heeft gebracht.
  • Onder 2.41 en 2.43 wordt melding gemaakt van telefoontjes die ik pleegde en appjes die ik stuurde, zonder erbij te vermelden dat ik me toen ernstig bedreigd voelde door een aanzwellende nationale mediastorm over mijn persoon, waarin ik hard persoonlijk werd weggezet. Ik gaf in die week al dagen aa de UvA te willen spreken over mijn veiligheid. Ik had namelijk toen geen contact meer met de UvA, omdat de UvA de week ervoor uit mediation was weggelopen zonder aan te geven hoe het met mij verder moest. Ik verkeerde in grote onzekerheid en was angstig. Ik vroeg al enige dagen om een gesprek over mijn veiligheid, waar zowel door mijn directeur, de decaan als het Maagdenhuis niet op in werd gegaan. Ik was toen dus radeloos, waar de UvA wellicht ook enig begrip voor op zou kunnen brengen.
  • Onder 2.44 t/m 2.47 wordt melding gemaakt van Tweets die ik uitdeed over collega’s, zonder erbij te vermelden dat ik als persoon al maanden op vergelijkbare wijze door de UvA-gemeenschap wordt aangevallen en weggezet.

3. De aanvallen op mij en mijn wetenschappelijk werk worden niet als probleem gezien

Onder punt 4 komt de rechter tot een beoordeling. Gezien het feit dat de rechter zich door gekleurde en eenzijdige “feiten” laat informeren, is het niet gek dat hij stelling tegen mij en voor de UvA kiest. De rechter beschrijft de UvA nota bene als een organisatie met “engelengeduld”, terwijl ik aldoor “op oorlogspad” zou zijn geweest. Zo wordt de autoritaire agressie van de UvA en mijn eenzame verzet daartegen weggezet als een strijd van licht tegen donker. Dat laat de eenzijdigheid zien van het vonnis. De belangrijkste problemen met zijn uiteindelijke beoordeling zijn:

  • In het vonnis is de rechter zeer streng over de wijze waarop ik mij heb verdedigd tegen de aanhoudende aanvallen op mij, maar hij kijkt geheel weg voor het feit dat geen enkele leidinggevende verantwoordelijkheid heeft genomen voor deëscalatie en dialoog, terwijl dat op een aantal momenten zeer voor de hand heeft gelegen en op die manier verdere escalatie in zijn geheel voorkomen had kunnen worden.
  • De rechter kijkt geheel heen over het feit dat ik vanaf het begin heb opgeroepen tot debat en dialoog over gender, en dat de nare grondgevechten intern en in de media tussen mij en collega’s grotendeels het gevolg zijn van een gebrek aan bereidheid van de UvA om het wetenschappelijke debat over gender open en op de inhoud te voeren.
  • Het feit dat ik introspectie toonde op het feit dat ik in mijn verdediging ook fouten heb gemaakt en dat ik wat meer ‘zen’ had kunnen opereren hier en daar, lijkt de rechter vooral aan te grijpen als een schuldbekentenis die bestraft moet worden. De rechter wijst niet op het feit dat de UvA tot op de dag van vandaag geen enkele introspectie heeft getoond op de vele fouten die zij hebben gemaakt.
  • Er wordt met geen woord gerept over het feit dat de UvA geen enkele bescherming bood toen ik om mijn “genderkritische” wetenschappelijke werk werd aangevallen en weggezet als homofoob en transfoob, en toen om een verbod op mijn artikel en mijn schorsing werd gevraagd. 
  • Daarnaast laat de rechter na te vermelden dat de UvA mij niet alleen geen bescherming bood, maar zelfs expliciet stelling nam tegen mijn wetenschappelijke werk, toen mijn leidinggevende mijn werk zonder enige kennis van het vakgebied als “kwetsend” wegzette, en zowel intern als in de nationale media “afstand” nam van mij en mijn standpunten. En dat terwijl ik in een wetenschappelijk artikel heb onderbouwd dat mijn posities over gender mild zijn in vergelijking met wat er in de internationale vakliteratuur wordt geschreven.
  • In algemene zin toont de rechter geen bewustzijn over het grote machtsverschil tussen enerzijds mij als geïsoleerde kwetsbare klokkenluider die onderaan de academische ladder bungelt, en anderzijds een groot en machtig instituut met eindeloos geld, advocaten, toegang tot kennis, ingangen in de media, etc.

Conclusie: hoger beroep

Hoger beroep op dit vonnis zie ik niet alleen als een manier om naar mijn eigen rechtvaardigheidsgevoel te luisteren, maar ook als een maatschappelijke plicht. Het mag niet zo zijn dat er nu jurisprudentie ligt die in het geheel over de duidelijke benadeling van een kwetsbare klokkenluider door een machtig instituut heen kijkt, terwijl juist een vergrootglas wordt gelegd op de keren dat deze klokkenluider door alle onrecht de beheersing verliest.

Klokkenluiders liggen in het hele land al decennia onder vuur. Het is bijna met geen enkele klokkenluider goed afgelopen. Het is aan rechters om deze bescherming alsnog te geven, en de ontwikkeling te stoppen waarbij klokkenluiders vogelvrij worden verklaard. Zeker op universiteiten, waar misstanden welig tieren en academische vrijheid nationaal en internationaal onder druk staat, is het van belang dat toekomstige klokkenluiders zich beter beschermd voelen dan ik.

%d bloggers liken dit:
search previous next tag category expand menu location phone mail time cart zoom edit close