Begin december ontmoette ik een FVD’er op een demonstratie tegen de Coronamaatregelen in Utrecht. Hij liep een tijdje op met ons linkse blok. Ik was getroffen door zijn open en vriendelijke blik. Hij had bovendien een merkwaardige en mij onbekende vlag in zijn hand.
Ons gesprek begon over die vlag. Ik vroeg hem waar die vlag voor staat. Het was het wapen van de regio waar hij woont, legde hij uit. Een regio buiten de randstad, in noord-oost Nederland. Hij wilde ermee aangeven dat hij het contact met het lokale zo belangrijk vindt: de grond, de gemeenschap, de geschiedenis. Hij ziet het coronabeleid als een van de vele uitingen van een ontzielde, onthechte en liefdeloze wereld, zo legde hij uit.
Hij keek nieuwsgierig naar mijn groepje en mijn spandoek. Toen hij erachter kwam dat wij links waren, keek hij verrast. En dan nog wel uit Amsterdam. “Wat doen jullie hier nou? Zijn jullie niet veel te druk met ‘woke’ zijn om hierbij aanwezig te zijn?” Hij legde me uit dat hij het geloof in links allang heeft verloren. Het socialisme was slechts een andere manier om macht te centraliseren, vond hij. Nee geen links voor mij, zei hij met zijn pretoogjes. Hij had met trots gestemd op Thierry Baudet.
Ik schrok van die opmerking en kon mijn schrik niet verbergen. Hoe kan hij daar nou op stemmen, vroeg ik. Wat vind je dan van zijn opvattingen over joden, homo’s, vrouwen, mensen van kleur? Wist hij niet dat dat een neonazistische partij was? Welnee, ik maakte me druk om niks, zei hij. FVD heeft niets met racisme of misogynie te maken, dat was slechts kwaadaardige framing van de linkse media.
Ik was met stomheid geslagen. Ik legde hem uit dat ik juist zelf ook strijd tegen de excessen van de liberale diversiteitsideologie, dat ik in Amsterdam en op de UvA juist word aangevallen omdat ik kritisch ben op ‘woke’. Dat ik al jaren activist ben in linkse LHBTI+-kringen en dat hij mijn wereld helemaal niet begrijpt. Dat niet ik gebrainwasht ben, maar dat hijzelf een totaal vervormd beeld heeft van wat links en diversiteit eigenlijk is.
Normaal gesproken had ik nu allang ruzie gehad, maar hij bleef die open en ontwapenende blik hebben. Duidelijk een lieve en pure ziel. Hij was niet gekwetst door mijn woorden, maar juist nieuwsgierig gemaakt. De drukte op de straat nam toe en ik werd door het grote spandoek dat ik met een groep vasthield van hem weggetrokken. “Laten we eens verder praten”, zei hij. Hij schreef zijn e-mailadres op een papiertje, frommelde dat in mijn jaszak en sloeg rechtsaf. “Liefde, vrijheid, geen dictatuur!”, hoorde ik hem nog roepen in koor met de menigte waarin hij verdween.
Het duurde even voor ik de moed vond hem te mailen. In de weken na de demo was ik misselijk bij elke gedachte aan FVD. Hoe kun je jezelf ‘wakker’ noemen, tegen dictatuur zijn en tegelijkertijd stemmen op Thierry fucking Baudet, dacht ik. Hij stikt er maar in.
Maar ik ging de afgelopen weken ook steeds meer beseffen dat het nu meer nodig is dan ooit om zelf niet ook te verdelen. Om de FVD-stemmer niet gelijk te stellen aan de FVD. Om te blijven praten. Om te blijven verbinden. Ik besloot hem dus te mailen met de uitnodiging voor een kopje koffie in zijn regio. Hij reageerde meteen: “Hey Laurens, hopelijk alles goed met jou, ik heb een hoop verhalen die jij wel grappig zult vinden, laten we koffie drinken!”.
Vandaag ontmoette ik hem in een café waar niet gescand wordt. Dezelfde pretoogjes, maar hij opende direct de aanval. “Jij zei dat je geen wokie was, maar ik heb je website gezien en je bent gewoon wel heel woke!” Hij vond dat ik nog teveel in het “regenboog-denken” vastzat: daar zou ik in de toekomst nog wel op terugkomen. Want al die identiteiten LHBTI+, die zijn uiteindelijk leeg en die verdelen mensen alleen maar, vond hij. Een mens is toch immers gewoon een mens?
Ik verzekerde hem nogmaals dat hij mij dan wellicht als woke ziet, maar dat ik in Amsterdam heel anders word gezien. Dat ik interviews met EenVandaag en PowNed heb opgenomen waarin ik me juist kritisch uitspreek tegen woke. En dat ik identiteiten rondom LHBTI+ helemaal niet als leeg zie. Dat ik het logisch vind dat er identiteiten ontstaan rondom verschillen die wij nou eenmaal ervaren in een heteronormatieve wereld.
Ik legde hem uit dat ik me ook niet goed voel bij alle aanvallen van de woke-cultuur op de dualiteit van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Dat je gender en seksualiteit niet kan reduceren tot een “sociaal construct”. Maar dat het omarmen en eren van dualiteit niet betekent dat er geen non-dualiteit kan en moet bestaan. Dat gender nou eenmaal fluïde is, met name bij de mens, en dat dat de mens in mijn ogen zo bijzonder maakt. Ik zag in zijn ogen dat ik hem gegrepen had. Toen maakte het intellectuele snel plaats voor het persoonlijke.
Ik wisselde verhalen uit van mijn tijd in de kast en uit de kast. Van mijn dwalingen in de gay scene. Van mijn zoektocht naar zelfliefde en mijn strijd tegen hedonisme, toxische relaties en afhankelijkheid. Hij wisselde verhalen uit over zijn worstelingen met seksualiteit en liefde, zijn zoektocht naar betekenisgeving, de geneugten maar ook het keurslijf van het huwelijk, en de pijn van het van jongs af aan nergens echt thuis voelen.
Hij bleek woest op de Kerk. De kerk had hem en zijn dove dochtertje eruit gezet omdat zij geen mondkapje wilden dragen. Zijn dochter kon door alle mondkapjes namelijk niet meer liplezen, en kon niet meer aanhaken bij wat er in de kerk gebeurde. Hij was woest op de kerk, niet alleen door dit incident. Hij vond dat de kerk juist in deze donkere tijd de mensen zo in de steek laat.
Hij zei: “De kerken verzetten zich tegen homo’s en vrouwen in hun gelederen, terwijl iedereen weet dat voor God iedereen welkom is. Waarom houdt de kerk zich met die futiliteiten bezig, terwijl de kerk juist nu moet opstaan tegen het echte kwaad, dat zo duidelijk om zich heen grijpt? Juist nu zouden wij mensen moeten helpen in hun zoektocht naar het goddelijke.”
Het gesprek was nu goed op gang gekomen en allerlei onderwerpen werden in het gesprek gezogen: David Icke, de rol van de draak en de slang in het christendom, en de onvermijdelijkheid van stereotypering. Op het eind van het gesprek waren de emoties bij ons beide dicht aan de oppervlakte. Er was herkenning: we voelen ons in de steek gelaten en verraden. Ik door de linkse kerk, hij door de christelijke kerk.
Ik voelde geen extreemrechts persoon meer tegenover me. En hij voelde geen wokie meer tegenover zich. Er zaten twee worstelende mensen tegenover elkaar, die juist in die worsteling veel haalden uit de ontmoeting met iemand die echt anders is. En die ondanks dat verschil toch een grote gemene deler hebben: een grote zorg over de wereld, waarin we ons door onze ‘thuisbasis’ niet meer goed begrepen voelen.
Er is altijd hoop, sloot hij af. De hoop zit van binnen. De ziel zal niet rusten tot-ie met pure liefde kan samensmelten. En liefde, dat is God. God geeft geen liefde, God stuurt geen liefde, maar God IS liefde. Zijn ogen begonnen weer te glinsteren.
Er was zomaar een uur omgevlogen. Ik moest rennen naar de trein. We wisselden nummers uit en besloten het gesprek nog eens een vervolg te geven.